Individuele pensioentoezeggingen ('IPT') en de 80%-regel

topics

 

Er blijft veel te doen rond de Individuele Pensioentoezeggingen (‘IPT’) en meer bepaald rond de berekening van de zogenaamde “80%-grens”. Voor de opbouw van een groepsverzekering of een IPT via de vennootschap is deze 80%-grens cruciaal. Die 80%-grens houdt kortweg in dat de betaalde premies slechts aftrekbaar zijn voor zover het pensioen (zowel  wettelijk als aanvullend pensioen) niet meer bedraagt dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging.

Wat is er gewijzigd?

Achtergrond

Ingevolge de wet van 15 juni 2021 werd de zogenaamde ‘harmonisatiecoëfficiënt’ afgeschaft voor de berekening van het wettelijk pensioen van zelfstandigen. Deze coëfficiënt hield rekening met de lagere bijdragen van zelfstandigen t.o.v. werknemers, waardoor ze ook een lager pensioen ontvingen. Door de afschaffing zal het pensioen voor zelfstandigen in de toekomst m.a.w. hoger komen te liggen. 

Aangezien voor de berekening van de 80%-regel, rekening wordt gehouden met alle vormen van pensioen die een zelfstandige ontvangt (en dus ook het wettelijke pensioen), heeft de verhoging van het wettelijk pensioen een impact op hoe men de 80%-regel moet berekenen.

De fiscale administratie heeft in haar circulaire 2022/C/33 d.d. 31 maart 2022 een andere berekeningswijze naar voor geschoven. Recent, bij circulaire d.d. 29 augustus 2022, heeft ze dit ook verder verduidelijkt.

 De wijziging

In het verleden werd in de berekening van de 80% regel rekening gehouden met 25% van het bruto-inkomen van de belastingplichtige (en binnen de grenzen van een minimum en maximumpensioen), als inschatting van wat diens wettelijk pensioen zou zijn.

Voor premies gestort vanaf 2021 houdt de fiscus voor dat, ingevolge de wettelijke wijzigingen inzake het pensioen voor zelfstandigen, 50% van het bruto-inkomen een juistere inschatting vormt. Tevens zijn de minimum- en maximumpensioenen die moeten gehanteerd worden, gewijzigd.

Concreet betekent dat, dat voor lopende contracten men de berekening in twee delen zal doen waarbij voor de jaren voor 2021 het wettelijk pensioen nog steeds zal ingeschat worden op 25% van het bruto-inkomen (weliswaar binnen bepaalde min. en max. grenzen), maar voor de jaren vanaf 2021 op 50% van het bruto-inkomen.

Omwille van de nieuwe 50%-regel én de hogere maximumpensioenen die men in aanmerking moet nemen, ligt het geraamde bedrag van het wettelijk pensioen (soms fors) hoger, waardoor er minder ruimte is om aan pensioenopbouw te doen via IPT op een fiscaal gunstige manier.

De nieuwe berekeningswijze is evenwel niet zonder kritiek en is als dusdanig ook niet bindend. De fiscus geeft naar verluidt zelf aangegeven bij Assuralia (de beroepsorganisatie van de verzekeraars) in een schrijven van 15 juli 2022, dat “(…) er aan herinnerd [wordt] dat de raming van het wettelijk pensioen een benadering is en dat het bijgevolg toegelaten blijft een bedrag te gebruiken dat nauwer aansluit bij het werkelijk wettelijk pensioenbedrag”.

 

Administratieve tolerantie

Gelet op de onduidelijkheid omtrent de berekeningen en de retroactieve werking van de nieuwe vuistregel, aanvaardt de fiscus wel dat premies verbonden aan de aanslagjaren 2022 en 2023 in de vennootschapsbelasting, die omwille van de nieuwe berekeningen te hoog waren, fiscaal toch aanvaard zullen worden.

Deze moeten dus niet in de verworpen uitgaven worden opgenomen.

Let wel, die administratieve tolerantie wordt wel enkel verleend voor zover de vennootschap die premie-excedenten boekt op een rekening “49 Over te dragen kosten” in de loop van het belastbare tijdperk (boekjaar) dat verbonden is met het aanslagjaar 2023.

Die premie-excedenten zullen dan gelden als voorschot voor de te betalen premies voor het belastbare tijdperk dat verbonden is met het aanslagjaar 2024, om na te gaan of de 80 %-grens zoals bedoeld in artikel 59, WIB 92, wordt gerespecteerd. De premie verbonden aan aanslagjaar 2024 moet dan wel met dit voorschot verminderd worden!

Premie-excedenten vanaf aanslagjaar 2024 zullen wel als verworpen uitgaven moeten opgenomen worden. Enkel het gedeelte van de premie dat de 80%-grens te boven gaat (het excedent) dient in verworpen uitgaven te worden opgenomen.

De tolerantie geldt tevens niet voor de contracten die in 2021, 2022 of 2023 vervallen en evenmin voor het gedeelte van de premies dat betrekking heeft op een back-service die wordt toegepast tijdens de laatste vijf jaren van het contract.

Tegen de bovenstaande achtergrond is de fiscus al bezig om opnieuw een wijziging door te voeren aan de manier waarop zij de 80%-grens berekent.
Zoals vermeld wordt voor de bereiking van het pensioen ook  een minimum en maximum bedrag van het pensioen weerhouden. De fiscus was daarbij van mening dat het maximumpensioen, zoals dat geldt vanaf 2021, ook meteen diende te worden toegepast op de periode vóór 2021, waardoor een onrealistisch hoge inschatting werd bekomen. M.a.w. voor de periode als zelfstandige vóór 2021 wordt het maximumpensioen simpelweg gelijkgetrokken met de periode vanaf 2021, wat niet enkel niet correct is, maar ook nefaste gevolgen heeft.

Dat verandert nu dus. Dat abnormaal hoge maximum wordt nu door de FOD financiën teruggebracht van 35.896 EUR tot 19.118 EUR. We mogen vanaf nu het verleden als zelfstandige berekenen aan max 25% van het inkomensplafond wat 19.118,37 euro betekent voor 2022 (voordien was dit dus een max. van 38.236,74 euro (50% loonplafond), wat absoluut niet realistisch is voor het verleden).

Dit heeft een grote impact, vooral voor IPT polissen voor zelfstandigen die tot 2021 al een lange loopbaan hadden en/of zelfstandigen met een hoog inkomen.
Voor meer informatie hierover kan je contact opnemen met jouw dossierbeheerder.

 

Ontvang relevante updates