Provinciebelasting op tweede verblijf vernietigd door de Raad van State 

Een groep van tien (mede)eigenaars van tweede verblijven in de provincie West-Vlaanderen heeft de provinciebelasting op tweede verblijven aangevochten bij de Raad van State. 

Deze belasting is gericht op privéwoongelegenheden die niet als hoofdverblijf worden gebruikt maar wel geschikt zijn voor bewoning. Elke eigenaar van een tweede verblijf in de provincie is op 1 januari van het aanslagjaar verplicht om een belasting van 145 euro per verblijf te betalen.

Arrest van de Raad van State 

De Raad van State heeft geoordeeld dat het belastingreglement het gelijkheidsbeginsel schendt. 

Het reglement maakt onderscheid tussen inwoners en bezitters van tweede verblijven, gebaseerd op de aanname dat de laatste groep meer kosten voor de provincie veroorzaakt. De Raad van State vond deze verantwoording niet overtuigend. Er zijn geen aanwijzingen dat de investeringen van de provincie specifiek bedoeld zijn voor tweede verblijvers in plaats van inwoners. Bovendien hield de provincie geen rekening met bezoekers zonder tweede verblijf. 

Daarom is het belastingreglement vernietigd.

Wat nu? 

De provincie West-Vlaanderen heeft geprobeerd de gevolgen van het vernietigde reglement voor eerdere jaren te behouden, maar dit werd ook verworpen door de Raad van State. Het is nu duidelijk dat de provinciebelasting op tweede verblijven onwettig was. Belastingplichtigen die deze belasting onterecht hebben betaald, kunnen een verzoek tot ambtshalve ontheffing indienen om het bedrag terug te krijgen. 

Dit betekent dat belasting van 2022, 2023 en 2024 kan worden teruggevorderd. Hier geldt een termijn van vijf jaar vanaf het aanslagjaar. 

De provincie heeft aangegeven deze terugbetalingen spontaan uit te voeren, zodat actie van de belastingplichtigen niet nodig zou zijn. Toch is het verstandig om de proceduretermijnen goed in de gaten te houden. We blijven dit opvolgen.